Column van Leonie Cornips: Peuters als actieve taalwisselaars
Al eerder (hier en hier en hier) heb ik geschreven over het verschijnsel dat (groot)ouders in Limburg mij berichten dat hun (klein)kind na het bezoek van peuterspeelzaal, kinderdagverblijf of crèche stopt met het spreken van Limburgs thuis hoewel vader, moeder, opa en oma wel Limburgs met hun kind willen spreken. Zo e-mailt een ouder mij:
Twee van onze kleinkinderen wonen naast ons in x. Wij spreken dialect (…), de ouders spreken dialect, de andere grootouders spreken dialect en de tantes spreken ook dialect. En tóch spreken de jongens van 6 en 4 alleen maar Nederlands. Ze hebben tot hun vierde twee dagen per week op de crèche gezeten, en daar werd Nederlands gesproken.
Een ouder zegt tegen Gino Morillo Morales die onderzoek deed naar taalgebruik in peuterspeelzalen in Limburg: “Ons ouder kind weigert sinds de peuterspeelzaal Limburgs te spreken, ook al houden we thuis Limburgs aan. We blijven wel gewoon in Limburgs antwoorden, dan gaat het vanzelf wel over.”
Actieve taalwisselaars
De uitspraken van (groot)ouders signaleren dat peuters actieve taalwisselaars zijn: ze ruilen het Limburgs in voor alleen Nederlands thuis. Kan ik vanuit onderzoek meer evidentie leveren dat peuters thuis weigeren langer Limburgs te spreken als zij naar de peuterspeelzaal (maar ook kinderdagverblijf en crèche) gaan? Echt bewijs kan ik pas leveren als ik een dergelijke situatie in de praktijk zou observeren. Dat kan als ik de peuter eerst thuis zou volgen en met een recorder opneem hoe zij met ouder(s) en eventueel broertjes en zusjes thuis spreekt voor het eerste bezoek aan de peuterspeelzaal en erna. Een dergelijke methode is echter heel intensief en vereist budget om onderzoektijd vrij te maken.
Een minder intensieve methode is om ouders naar de taalkeuze van hun kind thuis te vragen. In de Limburgse tak van het project van Elma Blom hebben we telefonisch aan 182 ouders gevraagd welke taal/talen hun kind(eren) tussen de 4 en bijna 9 jaar (68 meisjes en 114 jongens) thuis in Limburg spreken. Kirsten van der Heuij heeft deze antwoorden op een rijtje gezet. Alle 182 ouders geven aan dat zij thuis Nederlands spreken en van die 182 spreken er 145 ook thuis Limburgs met hun kinderen. Hieruit blijkt dat in Limburg wel eentalige Nederlandssprekende kinderen opgroeien maar nooit eentalig Limburgssprekende. In 70 procent van de gevallen spreken beide ouders Limburgs met hun kind, in 30 procent alleen moeder of vader.
Limburgs als thuistaal
Verrassend is dat in een kwart van de gezinnen waarin beide of een van de ouders Limburgs met het kind gebruiken, toch het kind alleen Nederlands spreekt. Dus moeder en/of vader spreekt Limburgs tegen hun kind maar hun kind spreekt Nederlands met hun terug. Om na te gaan of dit verlies van Limburgs als thuistaal te koppelen is aan het bezoek van de peuterspeelzaal heb ik aan 83 (groot)moeders schriftelijk gevraagd of hun (klein)kind voor en na de peuterspeelzaal van taal gewisseld is. De (groot)moeders rapporteren als groep dat dit in hun ogen zo is: 49 procent van de kinderen spreekt voor de peuterspeelzaal Limburgs en 35 procent erna terwijl het percentage gebruik van het Nederlands thuis omhoog gaat van 28 (voor de peuterspeelzaal) naar 35 procent (erna). De percentages van kinderen die thuis gestopt zijn met het spreken van Limburgs zijn geringer dan de 25 procent uit de vragenlijst hierboven.
Een eenvoudige vraag op Twitter “Voor (groot)ouders in Limburg: is uw kind gestopt met het spreken van dialect, plat of Limburgs na bezoek peuterspeelzaal of kinderdagverblijf?” levert 41 antwoorden op. 70 Procent vult nee in, 30 procent ja. Duidelijk is dat deze vraag op Twitter vooral de aandacht getrokken heeft van (groot)ouders van wie de (klein)kinderen van het Limburgs overgeschakeld zijn op exclusief Nederlands thuis.
Geen passieve “Taalsponzen”
Hoe dan ook, het valt niet te negeren dat peuters geen passieve ‘taalsponzen’ zijn maar zelf beslissen over hun taalkeuze. Voor de leeftijd van twee produceren peuters nog geen hele zinnen. Zij zijn hun taal of talen nog aan het verwerven en ontwikkelen. Een eentalig kind heeft ongeveer de eerste vijf jaren van haar leven nodig om een taal grotendeels te verwerven, voor tweetalige kinderen is een rijk aanbod van twee talen zoals het Nederlands en Limburgs tijdens de eerste vier jaren cruciaal om taalvaardig te worden in beide talen. Het lijkt erop dat bezoek aan een peuterspeelzaal een taalvaardige ontwikkeling in het Limburgs onderbreekt.
Hoe een vader zich kan voelen als zijn dochter niet met hem ‘zijn’ taal wil spreken valt hieronder te lezen: “Alsof het mijn eigen kind niet was’: Ze ging destijds ’s morgens naar de crèche. Wij spreken altijd dialect maar mijn dochtertje weigerde dit te spreken. Ik kreeg van haar in het Nederlands antwoord. Alsof het mijn eigen kind niet was. Ik ben haar in het dialect gaan voorlezen in de hoop dat ze dat zou overnemen. Pas toen ze naar de lagere school ging voltrok zich het wonder. In tijd van 2 weken sprak ze ineens dialect. U wilt niet weten hoe blij wij daar mee waren.”
Verder onderzoek is nodig om na te gaan of een taalwisseling na bezoek van de peuterspeelzaal permanent of tijdelijk is. Ik hoop het laatste, zeker gezien de laatste zin van de vader hierboven: ‘U wilt niet weten hoe blij wij (…) waren.’