Column van Toon: De geest uit de fles
Zacht romantisch hoorde ik de regen tegen de lentebladeren slaan en verdwijnen in de struiken en het gras. In de verte wandelde een man die ik meende te herkennen, maar door mijn verregende brilglazen was het lastig identificeren. Het vel papier in mijn hand was doorweekt, elk woord vervaagde voordat het volledig op papier stond, en ik dacht: dit, hier, is wat ik voor altijd en nog veel langer wil.
Dit, dat was het schrijven, waarvan ik er tot een aantal jaren geleden een uiterst romantisch beeld op nahield. Hier, dat was op een bankje op de Sittardse Kollenberg, een bakermat van beschutting waar de woorden mijn pen uitvlogen als de geest uit de fles, klaar voor de start. Een tijd lang kon ik nergens beter schrijven dan daar, op het bankje voor een van de religieuze mirakelen die er te bezichtigen zijn. De relatieve rust die daar baas was, ordende mijn gedachten en maakte er ogenschijnlijk zonder mijn eigen tussenkomst verhalen van. Ik zat op de bankjes bij de voetvallen waar het levenseinde van Jezus in verschillende hoofdstukken werd afgebeeld. Af en toe keek ik op en dan zag ik hem lijden. Wat moet het heerlijk zijn te geloven, schoot me eens te binnen – een gedachte die me verbaasde. Kunnen terugvallen op een opperwezen in tijden van dwaling en vraagtekens – wat moest dat heerlijk zijn.
Op een dag lukte het schrijven niet meer. Het was zomer geworden: almaar meer werd de berg beklommen door fanatiekelingen te voet of te fiets die me goedgemutst groetten terwijl ik op het bankje zat. De allenigheid die ik nodig had om te formuleren, werd ruw verstoord door goedwillende mensgenoten. Ik kon weinig anders dan mijn schrijverijen te verplaatsen naar mijn eigen huisje, waar van betrekkelijke rust weinig sprake was door almaar om voedsel schreeuwende katten en een vriendin die van luid zingend de was ophangen, opvouwen, stofzuigen, dweilen en koken haar hobby had gemaakt. Voordat ik in die hectiek plaatsnam, stond mij nog één ding te doen. Zonder schrijfspullen beklom ik de berg en zodra ik me onbespied waande, stond ik voor de zesde voetval, waar Jezus sterft aan het kruis.
‘Het ga je goed,’ zei ik tegen het gezicht dat uitputting en benijdenswaardige berusting in het leven uitstraalde. Ondanks die doornenkrans en zijn betekenis, ondanks de toekomst, ondanks alles.
‘Ik ga je missen,’ voegde ik eraan toe, en tot mijn schrik voelde ik ergens dat ik het meende.
Meer lezen? www.toonroumen.nl